Door een kille grens van glas, de vingertoppen elkaar rakend. In gedachten, want alles is geweest. Door een waas, als in de vaagste droom denkbaar, elkaar ontmoetende blikken. Grote ogen vol ongeloof, hoopvol starend naar elkaar. Als door een zwarte rook die nooit meer op zal trekken. Het gemis groot, in de wetenschap dat uiteindelijk zelfs dat gemis op een dag zal ontbreken. Handen vlakker tegen het glas gedrukt zodat vingers als palmen lijken, wuivend in de wind op een goudgeel strand. Pure schoonheid ooit ergens bedacht in de allermooiste fantasie. Een warme bries van mooie herinneringen, zo nu en dan bruut onderbroken door de donder van het onweer, hoorbaar voor slechts een enkeling. Dan weer de kilte van het glas, koud genoeg het op den duur pijn te laten doen.
Herinneringen.
Niets meer dan dat.
.