woensdag 21 september 2011

De Schakel..

.

Nodeloos Leed..

Ik ben niet zo van het klagen. Ik hou niet zo van dat negatieve gedoe. Je kunt heel lang zeiken en zemelen als er een keer iets is wat je dwarszit, als er dingen gebeuren die je niet bepaald zinnen. Of bijvoorbeeld in het geval er mensen zijn die je niet aanstaan. Doen heel veel mensen wel. Die klagen en zeiken maar. Die doen dat glas maar halfleeg laten zijn. Zuchten en steunen. Hijgen en puffen. Sterker, is het u wel eens opgevallen dat sommige mensen er alles aan doen hun ‘leed’ erger doen te laten lijken dan het is? Een beetje hoofdpijn is steevast een migraine. Verkoudheid een voorhoofdsholteontsteking en een nacht slecht geslapen, of het even een beetje druk gehad, en ze lullen met alle gemak van de wereld over een burn out. Als kanker onvoorwaardelijk te genezen was zou griep niet lang meer bestaan. Klinkt tenslotte sowieso een stuk beter, qua ziekmelding bij je baas.

Ik zat onlangs in de wachtkamer van mijn huisarts. Gewoon op maandagochtend terwijl ik die zaterdagavond daarvoor in de stad was neergestoken door een neger. Mes nog netjes in mijn zij, dus al drie dagen hetzelfde T-shirt aan. Maar ik ben niet zo van het klagen. Niet van dat negatieve gedoe. Maar mijn god zeg, het was daar gewoon een kwestie van tegen elkaar opbieden wie er het slechtst voorstond. Een vrouw, wiens enige ernstige probleem haar overgewicht leek, vertelde haar wachtende buurvrouw dat ze nogal last had van haar maag. Buurvrouw ging daar bikkelhard overheen door te vermelden dat ze al twee weken bloed spuwde. ‘Heb ik ook vaak’. Verdedigde Maagklacht zich echter, door daar aan toe te voegen dat ze daar dus inmiddels niet meer van opkeek. Ik zag haar glimlachen. ‘1-0’ Dacht ze. ‘Nou jij weer’. 

Even was het stil. De bloedspuwende vrouw was zich aan het herpakken, vastbesloten keihard terug te komen. ‘Ooit dacht ik dat ik het kon winnen van de kanker, maar de dokter zei me al dat ik niet te veel hoop moest hebben’. Ha! Hier had Maagklacht natuurlijk niet van terug. De verhoudingen waren duidelijk. De strijd gestreden. Het gesprek verstomde. Ook in het verzinnen van leed schuilt een bepaalde hiërarchie. Dat had deze mevrouw verdomd goed begrepen. Elders klaagde een man over de ontsteking in zijn been en de werkelijk ondragelijke pijn die daarmee gepaard ging. Zijn betoog werd teniet gedaan door een vent die in eerste instantie zeer begripvol leek, maar uiteindelijk wees op het feit dat zijn pijn zo erg was, dat hij het liever vandaag dan morgen zonder zijn ledematen zou moeten doen. En zo ging het maar door. Iemand noemde een klacht of ziekte en er was constant iemand die liet weten het nog beroerder te hebben.

Ziek zijn of het slecht hebben is een vorm van status. Hoe slechter of beroerder, hoe beter. Ditzelfde gaat op voor sterfgevallen. Ga dood en je hebt vrienden bij de vleet. Ineens is iedereen zielig omdat jij dood bent. Mensen die je amper kende blijken dan toch opeens je beste vriend te zijn. Staan zielig te zijn aan je graf.  Missen je. Weten ineens niet hoe het nu verder moet. Altijd maar druk op jacht naar een vorm van aandacht en medelijden. En in het kader van die jacht gaan ze letterlijk over lijken. Aandachtshoeren zijn het, in- en inslechte hufters. Volslagen gestoorde figuren met geen enkel gevoel van schaamte. Maar wat zijn ze met veel. Een almaar groeiend leger van hersenloze dat voldoening denkt te vinden in bestaand leed. Ik ben niet zo van het klagen. Ik hou niet zo van dat negatieve gedoe. Ik ben meer een man van de oplossingen. Doodschieten dus. Allemaal. Snel en pijnloos. Omdat ik ze zelfs die status van pijn en leed inmiddels niet meer gun.  

maandag 19 september 2011

De Goede Hoop..

.

Het Voortschrijdend Inzicht..

Ik ben de afgelopen dagen weggeweest. Ik was even de stad uit, zoals men dat zo mooi zegt. Dat had ik beter niet kunnen doen. Het is mens eigen te wennen aan bepaalde situaties. Zich aan te passen. Eigenlijk is dat zelfs de enige reden dat de mens nog zo ver is gekomen. We passen ons aan en overleven. Inmiddels al een paar duizend jaar. Zou ik een betoog op zich over kunnen houden, hoe knap en wonderlijk dat eigenlijk is, maar doe ik niet. Nu niet tenminste. Ik was gewend aan de stad waar ik woon. Had mij aangepast en mij bij deze achterstandssituatie neergelegd. Destijds dan wel niet zonder slag of stoot, maar inmiddels dus wel. En dan ga je dus even weg, deze stad uit, en dan kom je weer terug. Mijn hemel nog aan toe.

Ik woon in het meest verschrikkelijke deel van Nederland. Het is een onguur tochtig gat in de kop van Noord Holland. Dan hoef ik u niet te vertellen waar dat precies is he? Man man man, wat een oord. Wat een plek. De ene architectonische wandaad na de andere trekt aan je voorbij als je de auto de stadsgrenzen binnenstuurt. Pure verpaupering. Het begrip ‘verloedering’ moet hier ooit uitgevonden zijn. Hopeloos triest ogende huizenblokken, met onkruid overwoekerde straten. Kent u die oude cowboyfilms waar zo’n gortdroge plant zich middels de wind door een compleet verlaten straat laat rollen? Dat is werkelijk nog het enige wat aan het plaatje ontbreekt. Logisch, want het waait hier, dag in dag uit, vanaf maar liefst drie kanten tegelijk. Zo’n plant zou zich daar geen raad mee weten. Maar anders.

De mensen die zich wel op straat vertonen zien er stuk voor stuk uit als paupers. Men oogt ongelukkig. Hier wonende heeft het geen enkele zin om nog wat van het leven proberen te maken. Die moedeloosheid straalt van hen af. Gebogen ruggen. Armen levenloos langs het lichaam gehangen, de vingertoppen nog net niet de grond rakend. Twintigers ogen als veertigers. Veertigers zijn in hun relatief korte bestaan verworden tot niets minder dan lieden in de winter van hun leven. Mensen nog ouder kom je bijna niet meer tegen. Als je hier je zestigste verjaardag viert krijg je bloemen van de burgemeester en een stukje in de krant. Komt dus bijna nooit voor. Je sterft lang voor die tijd een wisse dood. Van verveling. Aan reuma, opgelopen door jarenlange blootstelling aan wind en vocht. Aan moedeloosheid. Triestigheid. Of simpelweg de wetenschap dat je hier woont.

Verstandelijk gehandicapt is hier een relatief begrip. Ik heb in het verleden wel eens getracht gesprekken aan te gaan met de inheemse bevolking, maar het heeft geen nut. Ze snappen mij niet en ik hun niet. Na een minuut of wat gaan ze altijd schreeuwen en schelden. De meesten kwijlen daarbij. Eerlijk is eerlijk; de één wat meer dan de ander maar het blijft een onfris gebeuren. Een meningsverschil kun je hier nooit met argumenten beslechten. Het is altijd schelden en tieren. Zeelucht heeft een verdomd nare uitwerking op het brein van mensen. Het zoutgehalte vreet zich langzaam een weg door de hersenen en doet bepaalde functies nu eenmaal geen goed. Dat is allemaal wetenschappelijk bewezen. En hier heb je dus aan drie kanten water. Aan drie kanten! Neem ik het ze dus kwalijk? Nee, natuurlijk niet. Sterker; ik was gewend aan mijn situatie. Probeerde mij zo goed en zo kwaad als dat ging aan te passen. Kwestie van overleven. En ik ben er uiteindelijk verdomd ver mee gekomen.

Maar de afgelopen dagen was ik even de stad uit. Ik wam in een wereld die niet meer de mijne was. Ik zag schoonheid in gebouwen. Ik zag groen zoals deze kleur ooit bedacht is. Ik zag mensen die elkaar aanspraken zonder de woorden ‘klootzak, kankerlijer’ en ‘ik maak je af’ in hun zinnen te verweven. Het was windstil en ik moest niet dertig keer per dag zeiken omdat ik ergens water tegen het land aan hoorde klotsen. Ik zag blijdschap, geluk en tevredenheid. En ’s morgens hoorde ik vogeltjes fluiten, in plaats van meeuwen naargeestig krijsen. Dat was deel één van mijn bekering. De rest kwam toen ik dit lamlendige oord weer binnen reed. Jarenlange gewenning bleek in fracties van seconden voor niets te zijn geweest. Het is hier nooit wat geweest, het is hier nu nog steeds niks en het zal hier ook nooit meer wat worden. Dat zie je aan alles. Dat merk je aan alles. En nu zag ik het ineens ook. Vraag me nooit meer hoe ik hier ooit terecht ben gekomen. Help me gewoon hier weg te komen. Ik smeek het u.

donderdag 15 september 2011

De Last..

.

Een Liefdevol Afscheid..

Het lastige van opgeven is vaak het besef dat je al zoveel moeite hebt gedaan. Al die moeite zou dan ineens voor niets zijn geweest. En dus ga je soms wel eens wat te lang door. Niet zelden dus nog heel lang zelfs. Tegen beter weten in. Heel vaak weet je dat het geen zin meer heeft, dat je beter kunt stoppen en de hoop kunt laten varen. Maar in sommige gevallen is dat niet te doen. Tegennatuurlijk, zegmaar. Het mooiste wat je namelijk kunt hebben is ‘hoop’. Sterker; eigenlijk is dat alles. Het maximaal haalbare. Dromen van, en hopen op. Al was het maar om de harde realiteit min of meer een hak te kunnen zetten. Hem te kunnen zeggen; ‘Ik heb jou niet nodig, dag van vandaag. Want ik heb mijn hoop, ik heb mijn dromen. Een dikke middelvinger en een ongezien de tyfus, keiharde realiteit, ik kan namelijk best zonder jou’. Mooi toch, die gedachte?
Die hoop, die dromen, had ik dus ook met haar. En jawel, geloof me of niet, ik heb daar verdomd veel moeite voor gedaan. Ik heb uitgekeken naar hoe het samen tussen ons zou worden. Als je echt graag iets wilt lijkt het altijd heel ver weg, duurt het allemaal heel lang voor de start een feit is. En met ons was dit al niet anders. Maar toen we eenmaal ons geluk aanvingen, leek niets ons meer in de weg te staan. Maar dat bleek een misrekening van heb ik jou daar. Niets ging zoals ik had gedacht dat het zou gaan. Ik deed mijn moeite maar het resultaat was nul. Maar ik bleef hoop houden. Ik bleef dromen. Het was niet alleen dat ik niet wilde opgeven, maar ik kon het ook gewoon niet. Maar de tijd verstreek en de zaken gingen er nou niet bepaald rooskleuriger voorstaan. Wanhopig en paniekerig greep ik van de ene strohalm naar de andere. Tot ik besefte dat ik je los moet laten.

Deed dit pijn? Ja. Heel erg veel. Maar ik moest. Wij moesten. Jij had mij al eerder los moeten laten en ik jou. We hadden er over moeten kunnen praten. Samen de voors en tegens af moeten kunnen wegen. Misschien dat het dan minder pijn had gedaan. Wellicht dat in elk geval ik er meer vrede mee had gehad. Maar jij bent geen prater. Nooit geweest. Je kunt het niet en doet dus gewoon je ding, ongeacht wat de gevoelens van anderen zijn. Van mij zijn. Ik neem het je niet kwalijk, maar lastig is het wel. Ik keek naar je uit. Je was mijn hoop, jij was waar ik van droomde. Al maandenlang. Ik voelde je warmte al was je nog ver. Ik zag jouw licht hoe donker het ook was. Ik verklaarde je openlijk mijn liefde. Ten overstaan van iedereen. Je was mijn hoop. Mijn grootste droom. Maar vandaag nam ik afscheid van je. Definitief. Omdat ik niet anders kon. Dag mijn lieve zomer. Dag zon. Dag mooiste tijd van het jaar. Maar ik zal altijd blijven hopen. En dromen. Ik hou van je.

zaterdag 3 september 2011

De Papieren Belofte..

Vaak wist het mannetje wel dat iets heel mooi was, maar altijd was het slechts een soort van wetenschap. Hij voelde niet wat ieder ander voelt bij het zien van iets moois. Bijna altijd kon hij wel onderscheiden wanneer hij wel of geen blijdschap moest voelen, maar hij voelde het maar zelden echt. Hij zou niet juichen bij het winnen van een miljoen, hij zou een verloren vriend nooit en te nimmer in de armen nemen. In de verte zou er misschien iets zijn van een gevoel van vreugde, maar hij was niet in staat dit om te zetten in gangbare uitingen. Een zuinige glimlach, hooguit. Meer zat er gewoon niet in. Hij wist niet wat geluk was. Hij kon het omschrijven, misschien, maar had geen idee hoe dat echt zou zijn. Hoe het moest voelen om ’s morgens wakker te worden met het gevoel de hele wereld aan te kunnen. Blij te zijn met kleine dingen. Echt blij. Het  mannetje had in de verste verte geen idee.

Hij leefde zijn leven en deed zijn ding. Hij kon lachen als de situatie daar om vroeg. Hij kon aardige dingen zeggen op het moment dat hem dat verstandig leek. Zelfs lukte het hem steeds beter blij te kijken. Althans, dat idee had hij. Maar er viel in zijn optiek niet zo gek veel te lachen, complimenten stonden gelijk aan geslijm op niks af en er zat een onoverbrugbaar groot gat tussen blij kijken en blij zijn. Dat laatste maakte het mannetje niet zo heel veel uit. Het ging er om wat mensen van je dachten. De rest was bijzaak. De rest was onzin. En dus speelde hij zijn spel. En verdomd goed, het moet gezegd. Niet beter wetende was het mannetje een aardig, sociaal en ongekend gelukkig mannetje. Zo één waar in feite, zolang je hem oppervlakkig kende, in zijn geheel niets op viel aan te merken. Maar zijn masker van menselijkheid, zijn zelfbedachte imperium van positief menselijke eigenschappen verpakt in filialen van gespeelde gevoelens, onderging langzaam maar zeker het onafwendbare faillissement.  

Het ging gewoon niet meer. Het lukte het mannetje steeds minder te zijn wie hij in feite best wel had willen zijn. Want, laat daar geen misverstand over bestaan; Onvermogen wil niet zeggen dat het iemand aan de goede wil ontbreekt. Hij liet steken vallen. Vergat te lachen als de situatie daar om vroeg. Verzuimde mensen te complimenteren, interesse te tonen of  vragen te stellen. Blij kijken werd steeds vaker een grimas van leeg- en geïrriteerdheid. Tot hij het echt niet meer kon. Tot hij het opgaf en zich dacht neer te moeten leggen bij wie hij in feite was. Een ongevoelige klootzak wiens belevingswereld, in het denken en gevoelsleven van anderen in het algemeen en dat van zichzelf in het bijzonder, dusdanig klein is dat het onmogelijk is er de kont te kunnen keren. In zijn allerlaatste -bijna wanhopige poging- het tij nog te keren kwam hij met een lumineus idee en hij bedacht De Slinger van Geluk. Om het liegen te stoppen, het spel te beëindigen maar vooral om zichzelf te overtuigen van de mooie dingen in het leven.

En zo kon het gebeuren dat het mannetje elke avond, vlak voor hij naar bed ging, zich gedwongen afvroeg wat de mooie dingen van die dag waren geweest. En als hij zich dan iets kon bedenken schreef hij het op de kleurrijke, doch volledig denkbeeldige slinger, en hing deze  op aan het plafond in de huiskamer. Want, zo had hij gelezen, iedere dag heeft wel iets moois. Voor iedereen. Iets waar je blij van kon worden. Je heel even gelukkig bij kon voelen, hoe beroerd de zaken er misschien ook voor lijken te staan. Mensen zijn geen last, maar kunnen juist een welkome aanvulling zijn op je eigen persoonlijke ik. Je moet de mooie dingen willen zien. Er je best voor willen doen. En dan komt het gevoel vanzelf wel. Het gevoel van blijdschap en van geluk. Niet gespeeld, maar gewoon echt. Op een dag uitbundig en volledig spontaan kunnen lachen; bij de gedachte alleen al kon het mannetje een glimlach maar moeilijk onderdrukken. Op een dag zou alles anders zijn. Voor vandaag leek hem dat een prachtige gedachte. Hij schreef deze op de onzichtbare slinger, klom op het keukentrappetje en prikte het met twee vrolijk gekleurde punaises op het plafond. Weer terug op de grond keek het mannetje omhoog naar niets en voelde wat raars. Geluk, dacht hij. Hoe pril dan misschien ook.