Ik woon in het meest verschrikkelijke deel van Nederland. Het is een onguur tochtig gat in de kop van Noord Holland. Dan hoef ik u niet te vertellen waar dat precies is he? Man man man, wat een oord. Wat een plek. De ene architectonische wandaad na de andere trekt aan je voorbij als je de auto de stadsgrenzen binnenstuurt. Pure verpaupering. Het begrip ‘verloedering’ moet hier ooit uitgevonden zijn. Hopeloos triest ogende huizenblokken, met onkruid overwoekerde straten. Kent u die oude cowboyfilms waar zo’n gortdroge plant zich middels de wind door een compleet verlaten straat laat rollen? Dat is werkelijk nog het enige wat aan het plaatje ontbreekt. Logisch, want het waait hier, dag in dag uit, vanaf maar liefst drie kanten tegelijk. Zo’n plant zou zich daar geen raad mee weten. Maar anders.
De mensen die zich wel op straat vertonen zien er stuk voor stuk uit als paupers. Men oogt ongelukkig. Hier wonende heeft het geen enkele zin om nog wat van het leven proberen te maken. Die moedeloosheid straalt van hen af. Gebogen ruggen. Armen levenloos langs het lichaam gehangen, de vingertoppen nog net niet de grond rakend. Twintigers ogen als veertigers. Veertigers zijn in hun relatief korte bestaan verworden tot niets minder dan lieden in de winter van hun leven. Mensen nog ouder kom je bijna niet meer tegen. Als je hier je zestigste verjaardag viert krijg je bloemen van de burgemeester en een stukje in de krant. Komt dus bijna nooit voor. Je sterft lang voor die tijd een wisse dood. Van verveling. Aan reuma, opgelopen door jarenlange blootstelling aan wind en vocht. Aan moedeloosheid. Triestigheid. Of simpelweg de wetenschap dat je hier woont.
Verstandelijk gehandicapt is hier een relatief begrip. Ik heb in het verleden wel eens getracht gesprekken aan te gaan met de inheemse bevolking, maar het heeft geen nut. Ze snappen mij niet en ik hun niet. Na een minuut of wat gaan ze altijd schreeuwen en schelden. De meesten kwijlen daarbij. Eerlijk is eerlijk; de één wat meer dan de ander maar het blijft een onfris gebeuren. Een meningsverschil kun je hier nooit met argumenten beslechten. Het is altijd schelden en tieren. Zeelucht heeft een verdomd nare uitwerking op het brein van mensen. Het zoutgehalte vreet zich langzaam een weg door de hersenen en doet bepaalde functies nu eenmaal geen goed. Dat is allemaal wetenschappelijk bewezen. En hier heb je dus aan drie kanten water. Aan drie kanten! Neem ik het ze dus kwalijk? Nee, natuurlijk niet. Sterker; ik was gewend aan mijn situatie. Probeerde mij zo goed en zo kwaad als dat ging aan te passen. Kwestie van overleven. En ik ben er uiteindelijk verdomd ver mee gekomen.
Maar de afgelopen dagen was ik even de stad uit. Ik wam in een wereld die niet meer de mijne was. Ik zag schoonheid in gebouwen. Ik zag groen zoals deze kleur ooit bedacht is. Ik zag mensen die elkaar aanspraken zonder de woorden ‘klootzak, kankerlijer’ en ‘ik maak je af’ in hun zinnen te verweven. Het was windstil en ik moest niet dertig keer per dag zeiken omdat ik ergens water tegen het land aan hoorde klotsen. Ik zag blijdschap, geluk en tevredenheid. En ’s morgens hoorde ik vogeltjes fluiten, in plaats van meeuwen naargeestig krijsen. Dat was deel één van mijn bekering. De rest kwam toen ik dit lamlendige oord weer binnen reed. Jarenlange gewenning bleek in fracties van seconden voor niets te zijn geweest. Het is hier nooit wat geweest, het is hier nu nog steeds niks en het zal hier ook nooit meer wat worden. Dat zie je aan alles. Dat merk je aan alles. En nu zag ik het ineens ook. Vraag me nooit meer hoe ik hier ooit terecht ben gekomen. Help me gewoon hier weg te komen. Ik smeek het u.