Ik ben niet zo van het klagen. Ik hou niet zo van dat negatieve gedoe. Je kunt heel lang zeiken en zemelen als er een keer iets is wat je dwarszit, als er dingen gebeuren die je niet bepaald zinnen. Of bijvoorbeeld in het geval er mensen zijn die je niet aanstaan. Doen heel veel mensen wel. Die klagen en zeiken maar. Die doen dat glas maar halfleeg laten zijn. Zuchten en steunen. Hijgen en puffen. Sterker, is het u wel eens opgevallen dat sommige mensen er alles aan doen hun ‘leed’ erger doen te laten lijken dan het is? Een beetje hoofdpijn is steevast een migraine. Verkoudheid een voorhoofdsholteontsteking en een nacht slecht geslapen, of het even een beetje druk gehad, en ze lullen met alle gemak van de wereld over een burn out. Als kanker onvoorwaardelijk te genezen was zou griep niet lang meer bestaan. Klinkt tenslotte sowieso een stuk beter, qua ziekmelding bij je baas.
Ik zat onlangs in de wachtkamer van mijn huisarts. Gewoon op maandagochtend terwijl ik die zaterdagavond daarvoor in de stad was neergestoken door een neger. Mes nog netjes in mijn zij, dus al drie dagen hetzelfde T-shirt aan. Maar ik ben niet zo van het klagen. Niet van dat negatieve gedoe. Maar mijn god zeg, het was daar gewoon een kwestie van tegen elkaar opbieden wie er het slechtst voorstond. Een vrouw, wiens enige ernstige probleem haar overgewicht leek, vertelde haar wachtende buurvrouw dat ze nogal last had van haar maag. Buurvrouw ging daar bikkelhard overheen door te vermelden dat ze al twee weken bloed spuwde. ‘Heb ik ook vaak’. Verdedigde Maagklacht zich echter, door daar aan toe te voegen dat ze daar dus inmiddels niet meer van opkeek. Ik zag haar glimlachen. ‘1-0’ Dacht ze. ‘Nou jij weer’.
Even was het stil. De bloedspuwende vrouw was zich aan het herpakken, vastbesloten keihard terug te komen. ‘Ooit dacht ik dat ik het kon winnen van de kanker, maar de dokter zei me al dat ik niet te veel hoop moest hebben’. Ha! Hier had Maagklacht natuurlijk niet van terug. De verhoudingen waren duidelijk. De strijd gestreden. Het gesprek verstomde. Ook in het verzinnen van leed schuilt een bepaalde hiĆ«rarchie. Dat had deze mevrouw verdomd goed begrepen. Elders klaagde een man over de ontsteking in zijn been en de werkelijk ondragelijke pijn die daarmee gepaard ging. Zijn betoog werd teniet gedaan door een vent die in eerste instantie zeer begripvol leek, maar uiteindelijk wees op het feit dat zijn pijn zo erg was, dat hij het liever vandaag dan morgen zonder zijn ledematen zou moeten doen. En zo ging het maar door. Iemand noemde een klacht of ziekte en er was constant iemand die liet weten het nog beroerder te hebben.
Ziek zijn of het slecht hebben is een vorm van status. Hoe slechter of beroerder, hoe beter. Ditzelfde gaat op voor sterfgevallen. Ga dood en je hebt vrienden bij de vleet. Ineens is iedereen zielig omdat jij dood bent. Mensen die je amper kende blijken dan toch opeens je beste vriend te zijn. Staan zielig te zijn aan je graf. Missen je. Weten ineens niet hoe het nu verder moet. Altijd maar druk op jacht naar een vorm van aandacht en medelijden. En in het kader van die jacht gaan ze letterlijk over lijken. Aandachtshoeren zijn het, in- en inslechte hufters. Volslagen gestoorde figuren met geen enkel gevoel van schaamte. Maar wat zijn ze met veel. Een almaar groeiend leger van hersenloze dat voldoening denkt te vinden in bestaand leed. Ik ben niet zo van het klagen. Ik hou niet zo van dat negatieve gedoe. Ik ben meer een man van de oplossingen. Doodschieten dus. Allemaal. Snel en pijnloos. Omdat ik ze zelfs die status van pijn en leed inmiddels niet meer gun.