donderdag 3 november 2016

Het Laatste Maal..

‘’Ik zal nooit meer alleen zijn.’’ Sprak het mannetje zacht. ‘’Op een dag heb ik altijd een hand om te pakken als ik bang ben. Er zal dan altijd iemand voor me zijn.’’ Hij glimlachte even en zijn ogen fonkelden. ‘’Er komt een moment dat ik snap hoe het is om gelukkig te zijn. Dat ik lach naar het leven en zorgen wegwuif als ware het de grootste onbenulligheden. Ik zal de warmte voelen waar ik altijd zo naar heb verlangd. De warmte in mensen, in gebeurtenissen en vooral in de ‘gewone’ dingen.’’ Nu leken zijn ogen licht te geven. Er leek iets guitigs vanuit te gaan. Het kleine kind dat zich een plek naar buiten aan het vechten was. Wegduwende de muren en de voorzichtigheid -het wantrouwen- van het volwassen zijn.

Hij zweeg even en leek diep na te denken. Zijn vingers wriemelend aan het tafelblad, zijn lepel of de rand van zijn bord met soep . Zijn voeten schuifelden en bewogen. Ondanks zijn goede voornemens was het hem blijkbaar nog niet gelukt zijn nervositeit helemaal los te laten. Hij verhief zijn stem een beetje. ‘’Op een dag is samenzijn de norm. Mijn norm. Nooit kruip ik meer weg of verstop ik mij. Op een dag kijk ik naar degene, tegenover elkaar gezeten en roerend in een bord soep, met wie ik oud ga worden, de wereld ga zien, mijn leven ga beleven. Zelfs als het heel donker is zal er voortaan altijd ergens een punt van licht zijn. Soms misschien nauwelijks zichtbaar en heel ver weg. Maar ver weg van óns en niet meer alleen van mij. Samen zoeken we het licht weer op. In vol vertrouwen en wetende ons gesteund. Door elkaar.’’


Hij keek even naar zijn bord. En toen langzaam naar de overkant van de tafel. Daar zat niemand. ‘’Ik zal nooit meer alleen zijn.’’ Fluisterde hij. ‘’Op een dag deel ik alles wat ik heb te delen. Ik praat, oreer, vertel mijn verhalen. En ik luister. Ik luister naar jou en geniet van je stem. Ik hoor wat je zegt en mijn gedachten dwalen niet meer af. Nooit meer zal ik afdalen in de krochten van het sombere denken. Ik lach naar je en jij naar mij. Ik weet dat die dag gaat komen, ik weet het gewoon. Het is een kwestie van tijd. Ik moet nog heel even volhouden.’’ Niet lang na het eten  ging hij naar bed. Hij viel blij in slaap en werd nooit meer wakker. Hoopvol gestorven, met de mooiste dromen. De dood pakte zijn hand en onbenulligheden bestonden niet meer. Het kind in hem was uitgevochten. Verloor het van een volwassen realiteit.