Ooit eindigde ik één van mijn legendarische schrijfsels
alhier met: ‘Oh lieve Heer, was ik maar een beer.’ Om aan te geven hoe welkom
het zou zijn slapend de winter door te komen. Want ik ben geen groot fan van de
winter. Van korte, akelig koude dagen en de daar bijbehorende duisternis uit de
diepste krochten van de winterhel. Rotsvast in mijn aard besloten ligt een
nooit aflatende en bikkelharde kern van depressiviteit en zelfbedachte, en aldus
ervaren, ellende. Mijn glas is altijd halfleeg. In de zomer zie ik nog wel kans
deze met regelmaat te vullen, maar zo rond deze tijd lijkt er dikwijls geen
redden aan. Ik kan met emmers lopen rennen de leegte van dat glas te voorkomen,
maar het gaat gewoon niet. Ik ben geen wintermens. Ik hou niet van donker. Ik
heb niks met kou. En nu, in deze huidige tijd, waar we dagelijks leven met de
niet aflatende angst allemaal te sterven aan een vreselijk virus is er, qua
halflege glazen, natuurlijk helemaal meer geen houden aan.
En of dat allemaal niet al erg genoeg is, hebben we
binnenkort een nieuw kabinet. Dezelfde lieden die Nederland de afgelopen jaren
onherkenbaar hebben veranderd, gaan de komende jaren Nederland onherkenbaar veranderen.
Middels een nieuwe bestuurscultuur. Afgetreden omdat een grote groep mensen
volkomen naar de verdommenis was geholpen. Leugens die zich opstapelden, als
pannenkoeken gebakken ter gelegenheid van een kinderfeestje. Alles voor de
beeldvorming, niets is meer oprecht. En elke zondag weer is de VVD nog steeds
de grootste partij in de peilingen. Het is niet erg om halfjes stemrecht te
geven, maar als het er teveel zijn is een pas op de plaats geen overbodige
luxe. Dan moet je misschien je strategie om als land te willen overleven nog
eens herzien. Maar helaas, men blijft massaal kiezen voor de gevestigde orde.
Als je die mensen de keuze geeft een kind van acht een fles vodka te geven om
daarna met een steen op het gaspedaal een vrachtwagen met aanhanger over een
drukke kerstmarkt te manoeuvreren, geloven ze nog steeds dat het wel goedkomt.
Ik niet. En ik word ook daar somber van.
Sterker; ik loop al tijden rond met een sterk gevoel van
naderend onheil. Ik slaap slecht. Ik ben niet altijd mijzelf meer. Of juist
wel, maar dan dus extreem. Ik voel dat er iets vreselijks staat te gebeuren.
Dat we aan de vooravond staan van iets dat zo groot is dat we het achteraf maar
moeilijk kunnen beseffen. Als er dan al mensen over zijn om zich dit allemaal
achteraf te beseffen. Ik probeer mijzelf dan te herpakken. Aan andere dingen te
denken. Positief. En dan zie ik mijzelf op een strand zitten. Ergens op een
zwoele zomeravond. Ik kijk naar de ondergaande zon. Groots als zij is. En het
is altijd weer een waar spektakel. Ik geniet van de warme bries. Ik voel de
rust. En geniet van het schouwspel. Niks is mooier dan dat. Maar die gedachte is
tegenwoordig maar voor even. Want uiteindelijk zit ik ergens anders. Om mij
heen is het donker en koud. Overal om mij heen zie ik een pikzwarte hemel, voorzichtig
versierd met onregelmatig schijnende sterren. De grond onder mij is hard en
zielloos. Ik zit op de maan en kijk naar de ondergang van de aarde. En mijn
glas is leeg. Er viel niet tegenop te rennen.