Ik heb er geen enkel probleem mee dingen niet te hebben. Is het wel zo, enge ziektes en ander onheil daargelaten, dan is het ook goed. Maar klagen en blind streven naar wat niet binnen mijn bereik ligt? Neuh, ik begin d’r niet meer aan. Geef mij een hele dure, stoere echte mannenauto en ik rij heus mijn kilometertjes wel. Maar anders doe ik het wel met wat ik nu heb. Ook pure aftandsheid heeft namelijk zo zijn charme. Maak heel veel geld over op mijn bankrekening en ik jaag het er binnen no time doorheen. Doe het niet en ik zal aan het einde van de maand net zo arm zijn. Iets eerder wellicht, veel en veel eerder zelfs, maar het uiteindelijke resultaat zal hetzelfde zijn. Het maakt me niet uit en het doet me niks. Wat ik niet heb dat is er niet en ik zal de laatste zijn die zich daar druk om maakt. Althans, dat dacht ik. Maar niets menselijks blijkt mij vreemd.
God is een man (denk ik) met een vreemd gevoel voor humor. Soms kan ik er wel om lachen, maar soms ook niet. Ik begrijp weinig van Zijn motieven. Heb de grootste moeite zijn ondoorgrondelijke wegen te kunnen volgen. Vandaar natuurlijk ook dat Zijn wegen spreekwoordelijk ondoorgrondelijk zijn, maar toch. Je zal toch de absolute macht hebben. Je zal het toch onvoorwaardelijk voor het zeggen hebben. Dan pak je de zaken toch heel anders aan? Ik stel mij zo voor dat het een groot genoegen zou zijn je nietige onderdanen alle geluk denkbaar, te doen toekomen. Iedereen blij met je. Iedereen helemaal op je hand. U wilt verering? Ligt helemaal binnen handbereik. Maar dan moet je de zaken natuurlijk wel anders aanpakken dan nu het geval is. Dat begrijp ik dus niet. Maar dat zal dat vreemde gevoel voor humor wel zijn. En die wegen o zo ondoorgrondelijk.
Ik heb er geen problemen mee als ik dingen niet heb. Waar ik wel een hekel aan heb als men mij afneemt wat van mij is. Wat mij is gegeven. Waarvan ik dacht dat het mij toebehoorde. God is een man (denk ik echt) met een bizar gevoel voor humor. Moet hij weten, maar zorg dat ik daar gewoon geen last van heb. Een kleine twee weken geleden begon de lente. Toen de lente er niet was klaagde ik niet over de winter, maar wat was ik nu blij. Ik strekte mijn armen en wees met mijn vingertoppen naar de zon. Naar de hemel. Ik was dankbaar. Ik was blij. De lucht was blauw, vogeltjes floten. En zag ik in het groene gras daar niet een lammetje? Ik kreeg zon. Ik kreeg warmte. Ik kreeg lente. En deze week nam Hij het ineens weer af. Zomaar. Omdat Hij dat om te lachen vond. Omdat Zijn wegen ondoorgrondelijk zijn gaf hij ons regen en kou. Beste God; Kappen met die onzin. Met ingang van morgen. Neem niet af wat mij is gegeven. Ik waarschuw maar één keer en dat was bij deze. Daag me niet uit. Ik wil mijn lente terug. Nu.