Vanmorgen
zat ik in de tuin en mijn dochter, nog geen vier jaar oud schat ik zo, was
bezig bellen te blazen. Kent u dat nog, van toen u zelf de bellenblaasleeftijd
had, hoe leuk dat eigenlijk was? Ik moest het vroeger doen met een oud kopje
gevuld met zeepsop. En blies mijn bellen door een product van noeste huisvlijt;
een handig verbogen stuk kunststof waarvan de oorsprong mij nooit duidelijk is
geweest. Maar het werkte. Daar ging het om. Tegenwoordig hoeft dat allemaal
niet meer. Als ouder/ verzorger stap je de Action binnen en haal je voor nog
geen tachtig cent een hele tray bellenblaasmeuk. Vrolijk gekleurde plastic
kokers, voorgevuld met sop en water in de juiste verhoudingen, en waarvan de
afschroefbare dop is voorzien van handig en bovendien professioneel ogend
blaasgereedschap. Maar ik dreig weer wat af te dwalen. Hier ging het allemaal
niet om. Zij blies haar bellen, en ik keek. Sprak zo nu en dan mijn bewondering
uit over haar kunnen en gaf aanwijzingen daar waar van toepassing.
Vele bellen
zagen het levenslicht. En U kijkt er nog van op hoe groot de verscheidenheid
is, bellentechnisch gezien. Niet allemaal zijn ze rond. Niet allemaal zijn ze
even groot. Zelfs zijn ze niet allemaal hetzelfde van kleur. En ook de
levensvatbaarheid kan enorm verschillen. Net als de weg die zij afleggen
voordat zij uiteindelijk in het niets lijken op te lossen. Al vrij snel kwam ik
tot de conclusie dat er geen enkele reden is het leven van een zeepbel te
benijden. Het is een mooi leven, zo van afstand bezien althans, maar het is net
even te kort er echt van te kunnen genieten. Tot er een bel verscheen die dit
snel gevelde oordeel, direct en zonder omhaal, leek te ontkrachten. Wat was ze
mooi. Ze was groter dan alle andere bellen. En haar zweven was net even
gracieuzer als ik in al haar soortgenoten tot dan toe had gezien. Op nog geen
vijftig centimeter van mijn gezicht, zag ze heel even af van welke
koerswijziging dan ook. Ze hing daar en leek mij aan te kijken. Of probeerde op
zijn minst mijn aandacht te trekken. Toen ze er zeker van was hierin geslaagd
te zijn liet zij zich weer langzaam meevoeren door de wind. Iets omhoog, een
klein beetje naar rechts.
Het klinkt
gek, maar ik was met stomheid geslagen. Deze bel was anders. Dat voelde ik
gewoon. En zij deed alles dit inzicht te bevestigen. Ze danste in de wind en
haar hoogte nam langzaam toe. Ze toonde mij allerlei verschillende prachtige
kleuren, afhankelijk van hoe de zon haar bescheen. Terwijl het andere bellen
nooit en te nimmer was gelukt hoger dan vijf a zes meter de vrijheid te
beklimmen, zat zij daar op een gegeven moment serieus te benoemen meters boven.
Ik vroeg mijn dochter naar boven te kijken. Die bel te zien die ik zag. Maar ze
blies onverstoorbaar nieuwe bellen. Ze creƫerde de massa, die mijn bel allang
was ontstegen. Hoger ging ze. Veel hoger dan in mijn optiek mogelijk was. Maar
ze deed het. Ze verdween achter de hoge boom in mijn tuin. Liet weer heel even
haar gezicht zien en verdween weer achter het groene gebladerte. Toen ik dacht
dat ik haar nooit meer zou zien stond ik abrupt op, zonder mijn blik af te
wenden van het punt waar ik haar voor het laatst had gezien. Mijn stoel viel
achterover op de houten ondergrond van de vlonder. Mijn dochter keek even op,
maar vond het niet de moeite haar activiteiten te staken.
In de lucht
zocht ik naar een glimp van wat er was geweest. Ik volgde de contouren van de
boom waarachter ze was verdwenen. Ik dacht zeker te weten haar nooit meer terug
te zien, maar weigerde mij bij dit logische feit neer te leggen. Gelukkig maar.
Want ineens was ze daar weer. Dansend in vrijheid, dansend in de wind. Ze kwam
mijn kant weer op. Ik maande mijn dochter wederom die bijzondere bel te
bekijken. Maar kinderen doen nu eenmaal gewoon hun eigen ding. En dus was ik de
enige die het bijzondere zag. Ze zweefde mijn kant op. Ik wees naar haar.
Volgens mij slaakte ik zelfs enkele kreten. Haar hoogte nam af, en onze afstand
was op een gegeven moment minimaal. Ik denk een centimeter of vijftig van mijn
gezicht. Ze probeerde mijn aandacht te trekken, denk ik, en ik keek haar aan.
Vol bewondering. Met diep respect. Zoals ik altijd heb voor iedereen die de
massa de massa laat, en besluit zijn of haar eigen dromen nu een keer echt uit te
laten komen. Op het moment dat ik dacht dat zij voor altijd zou zijn, verloor
ze hoogte. Snel en zonder mededogen van haar grootste steun tot nu toe; de
wind. Voor mijn voeten, op de houten vlonder, spatte ze uiteindelijk uiteen.
Als een zeepbel. Zoals dat nu eenmaal gaat met dromen.