Ze vroeg me
waar ik bang voor was. Die vraag kwam onverwachts en ik reageerde dan ook niet
direct. Gewoon, omdat ik niet zomaar een antwoord voorhanden had. Terwijl dat
toch een sterk punt van mijzelf is. Ik heb altijd bergen met antwoorden. Kasten
vol. Overal op. En als ik ze niet heb dan verzin ik ze wel. Om in elk geval, zo
veel als maar mogelijk is, mensen het idee te geven dat ik alwetend ben. Dat
voor mij verrassingen al heel lang niet meer bestaan. Ik keek naar mijn
bierglas en probeerde tijd te rekken door net te doen alsof het echt nodig was
juist op dit moment grondig studie te maken van het logo van het biermerk. Met
de top van mijn wijsvinger trok ik de lijnen na. Grofweg natuurlijk, want
zoveel hing daar nou ook weer niet van af. Ik keek even naar haar op, maar haar
blik was nog steeds op mij gericht. Ik moest antwoord geven. Op een vraag waar
bijna niet op te antwoorden viel. En toch deed ik het. Uiteindelijk.
“Waar ik
echt bang voor ben?” Herhaalde ik de vraag. Ik deed het langzaam. Want iedere
seconde gerekt was pure tijdwinst. Ik deed het zachtjes. Zodat het bijna onmogelijk
was me te verstaan. “Ik ben voor heel veel dingen bang. Voor bijna alles.” Begon
ik mijn betoog, nog steeds zo onverstaanbaar mogelijk. “Ik ben bang voor het
onbekende. Bang voor alles waar ik nooit eerder aan heb gedacht, maar waar ik
plots voor sta.” En daarna, met iets meer stemverheffing; “Ik ben bang voor de
mening van een ander. Omdat ik het opbouwende daarin zo vaak mis. Ik ben bang mijzelf te zijn. Omdat dat me al zo vaak verweten is. Ik ben
bang fouten te maken zodat ik doorgaans uiteindelijk niets meer doe. Ik durf
geen mens in vertrouwen te nemen, bang als ik ben dat het ooit tegen me
gebruikt gaat worden.” Ik hoorde inmiddels een onvriendelijke toon in mijn stem.
Boosheid zelfs.
“En weet je
waar ik ook bang voor ben?” Ging ik verder op een manier zodat men het twee tafeltjes
verder ook kon horen. “Ik ben bang zó oud te worden, dat op een gegeven moment
iedereen om mij heen dood is. Ik in mijn eentje zit weg te kwijnen. Om iedereen
onderweg te verliezen die me ooit dierbaar is geweest. Sowieso ben ik bang om
oud te worden. Om ziektes te krijgen en dagelijks te worden geconfronteerd met lichamelijke
en geestelijke achteruitgang. Om pijn te moeten lijden. Ergens in een bed te
moeten liggen, terwijl ik weet dat dit de plek gaat worden waar ik sterf. Waar
ik goddomme lig te wachten om dood te gaan!” Boos sloeg ik mijn glas bier van
tafel en van enige zelfbeheersing was geen sprake meer. Zonder nog acht te
slaan op waar ik was en met wie, was mijn stemverheffing verworden tot
schreeuwen.
“Ik ben bang
voor mijn eigen begrafenis. Waar niemand bij zal zijn. Ik ben bang op een dag zomaar
op straat dood neer te vallen. In één of andere kleurloze winkelstraat waar
mijn laatste blik die op een reclamebord van een groenteboer zal zijn. Terwijl
hulpverleners druk doende zijn, maken omstanders foto’s met hun mobieltje.
Zodat mijn dood binnen vijf minuten op Facebook staat en ze daarmee de nodige
vind-ik-leuks binnentrekken!” Ik kwam weer wat tot mezelf en ging zachtjes verder.
“Maar vooral ben ik bang nooit iets bereikt te hebben als mijn tijd daar is.
Niets achterlaat wat voor een ander van waarde kan zijn. Of iets wat iemand
ooit nog aan mij terug laat denken. Omdat ik er dan in feite nooit ben geweest.”
Ik zweeg en keek voorzichtig haar kant op. Vol schaamte. Ze zei niets maar keek
me even recht in mijn ogen aan. Ze knikte even. Ik zag een glimlach. En ik zag
vooral heel veel begrip. En heel even leek het of ik nooit meer bang zou hoeven
zijn. Voor niets of niemand meer.