Nee, uiteindelijk vond ik het niet erg meer. Het ging gewoon
niet. Je kunt heel veel van elkaar houden maar soms is dat niet genoeg. En dan
is het beter er een punt achter te zetten. Eerlijk tegen elkaar te zijn. Okey,
dat laatste waren wij misschien niet altijd. Tenminste, jij niet. Ik dacht dat
ik op zich wel redelijk open en eerlijk was, hoewel natuurlijk niemand foutloos
is. Dus dat trof je dan eigenlijk maar weer. Misschien was dat al een teken, je
ongelofelijke onredelijkheid. Je
gescheld en getier om niks. Vallen over het kleinste euvel terwijl je zelf
verstrikt zat in een ingewikkeld web van eigen leugens. En dan was het toch allemaal
mijn schuld. Altijd. Toch hield ik van je, weet je dat? Onvoorwaardelijk. Ik
dacht echt dat het nu eindelijk een keer voor altijd zou zijn. Maar dat was het
niet. En uiteindelijk vond ik zelfs dat dus niet eens zo erg meer.
Natuurlijk dacht ik nog veel aan je. In feite ging er zelfs
geen dag voorbij. Vroeg ik me af wat je aan het doen was. Hoe jij je voelde.
Net zo beroerd als ik? Ik heb daar nooit om willen wedden, maar wilde het
vooral niet weten. Heel vaak als ik aan je dacht waren we weer gewoon samen. En
altijd toonde je dan die speciale lach en zag ik de twinkels in je ogen. Je
kunt lullen wat je wilt maar we hadden het soms verdomd goed samen. En zelfs
onze ruzies hadden iets bijzonders. Extreem. Bikkelhard. Ruzies om achteraf nog even op terug te komen.
Lachend. Met zoete witte wijn. Die ik voor mijzelf altijd aanmengde met bier. En
zelfs na doodsbedreigingen of dom geweld was dan alles weer goed. Beter zelfs.
Omdat het altijd vol passie zat. En pure haat nu eenmaal dicht tegen ‘houden
van’ aanhangt. Hoe groter de haat, hoe meer liefde. Jezus, wat hielden wij dus van
elkaar. Of ik van jou in elk geval.
Maar het was gedoemd te mislukken. Dat wist ik ook wel. Maar
ik wilde me er heel lang niet bij neerleggen. Niet de keuze maken tussen goed
en kwaad. Want jij was het goede kwaad. En dat maakte het verdomd lastig. En
dus dacht ik nog lang aan je toen het onvermijdelijke toch plaatsvond. Eerst
deed het pijn. Daarna was er iets van opluchting. Je liet me nooit echt los. Ik
dacht aan je (aan ons) maar het werd steeds minder. De pijn werd gelijk aan
speldenprikken. Irritaties bijna. Nog weer later betrapte ik me erop dat ik een
hekel aan je had. Als ik dan aan je dacht had je een bek vol puisten en was je
30 kilo aangekomen. De tiefus, kudtwijf. Dat idee een beetje. En eigenlijk
beviel me dat wel. Het gaf rust. Maar toen ik hoorde dat je een ander had deed
me dat pijn. Toch nog onverwachts. Omdat ik altijd van je zal blijven houden.
Hoe fout je ook bent. Ik vroeg me af hoe jij je nu voelde. Maar ik weet zeker
dat ik het niet wil weten. Ik hou van je en dus gun ik je het beste. Maar het
raakt me. Ik meng mijn zoete witte wijn met bier en proost op dat, wat ooit was. En ooit vind ik het niet erg meer.