Ik lig in het gras en kan niet opstaan. Als ik dat wel doe
gebeuren er vreselijke dingen. Ik zou langzaam wegzakken in de drassige aarde
die mij langzaam naar beneden trekt. Bij elke stap die ik doe kom ik dieper in
de ellende te zitten. Tot ik uiteindelijk happend naar lucht, hoestend en aarde
kotsend, aan mijn einde kom. Het kan ook nog zo zijn dat ik plots aan de rand
van een onmetelijk diep ravijn sta, en voor ik val, de grond onder mijn voeten
voel wegbrokkelen. Hoeveel stappen ik ook terugdoe.
Maar ik kan ook niet opstaan omdat ik bang ben dat ze wakker
worden, die twee daar in mijn hoofd. Met hun eeuwige strijd, de onophoudelijke
discussies, de voortdurende gesprekken en het negatieve gezeik. Ik kan dat
kabaal niet meer aan. Ik wil het niet meer. Maar zij weten van geen ophouden. Ze
gaan maar door. Dus ben ik even gaan liggen. Niet wetende dat die rust mij geen
weg terug meer zou gunnen. En dus lig ik nu hier. In het gras. En kan ik niet
meer opstaan.
Ik kijk naar een blauwe lucht en grijze silhouetten die de
meeste vreselijke schouwspellen tonen. Niks geen witte wattige schaapjes of
ander vrolijk gefantaseerde beelden. Somberheid tot ver aan de hemel. Achter de
wolken schijnt de zon, maar er is geen mens die haar ooit nog gaat zien. Pestend
en ongetwijfeld gemeen grijnzend blijft ze verscholen achter massieve grijsheid.
Ik sluit mijn ogen zoals ik dat altijd doe als het even tegenzit. Maar ik weet
dat het me dit keer niet gaat helpen.
Ik lig in het gras en kan niet opstaan. Want het kan zijn dat er dan de meest vreselijke dingen gebeuren. Zolang ik mij niet beweeg, helemaal niks probeer, kan me niks overkomen. Als ik nou heel stil blijf liggen verzwakt misschien de aandacht van al het Leed ter Wereld en vergeet ze me. Dan spring ik op en ren ik weg. Heel hard, zonder te stoppen. Ik ren of mijn leven ervan afhangt en staak dat voor niets of niemand. Maar in mijn hoofd hoor ik iemand schamper lachen. En niet lang daarna hoor ik een tweede stem hetzelfde doen. Goddank, ze zijn het voor een keer eens. Ik open mijn ogen en zie niks dan gruwelijkheden. Ik probeer op te staan en verlang naar het ravijn. En beloof plechtig geen stap terug te doen.
Ik lig in het gras en kan niet opstaan. Want het kan zijn dat er dan de meest vreselijke dingen gebeuren. Zolang ik mij niet beweeg, helemaal niks probeer, kan me niks overkomen. Als ik nou heel stil blijf liggen verzwakt misschien de aandacht van al het Leed ter Wereld en vergeet ze me. Dan spring ik op en ren ik weg. Heel hard, zonder te stoppen. Ik ren of mijn leven ervan afhangt en staak dat voor niets of niemand. Maar in mijn hoofd hoor ik iemand schamper lachen. En niet lang daarna hoor ik een tweede stem hetzelfde doen. Goddank, ze zijn het voor een keer eens. Ik open mijn ogen en zie niks dan gruwelijkheden. Ik probeer op te staan en verlang naar het ravijn. En beloof plechtig geen stap terug te doen.