Ik ben vandaag bij mijn oma langs geweest. Ze is morgen pas jarig,
maar dan was het er misschien niet van gekomen. Dan moet ik werken en zou het
wellicht te laat worden. Ik weet namelijk niet hoe het zit met de
openingstijden van begraafplaatsen. Ik heb een beetje opgeruimd en geprobeerd
de vervaalde witte lettertjes op de steen weer een beetje leesbaar te krijgen.
Het schoonmaken ging wel, maar de leesbaarheid is er niet direct op vooruit
gegaan. Uiteraard heb ik haar gefeliciteerd (het ‘en nog vele jaren’
weglatend), moest ik huilen en heb ik ‘sorry’ tegen haar gezegd. Een aantal
keren. Soms kun je niet duidelijk genoeg zijn.
Als het inderdaad waar is dat je vlak voor je overlijden je
leven aan je voorbij ziet gaan, weet ik ook zeker dat er nog even tijd en
gelegenheid is om je een aantal mensen voor de geest te halen, die in je leven
belangrijk zijn geweest. Ik denk dat het er maar enkelen zullen zijn. Ondanks
de honderden, duizenden mensen die je in je leven hebt leren kennen, blijken er
uiteindelijk maar een paar indruk genoeg te hebben gemaakt om dat plekje te
krijgen aan het einde van je rit. Misschien zeggen ze nog even wat tegen je,
maar het kan ook zijn dat je ze gewoon even ziet. Op de manier waarop ze waren
toen je ze voor het laatst zag. Of hoe je ze altijd het liefst hebt gezien.
Afhankelijk van de hoeveelheid mensen die je hebt gekend zullen het er nooit
meer dan tien zijn. Waarschijnlijk zelfs niet eens de helft. In ieder geval zal
zij er bij mij tussen staan. Ze is er belangrijk genoeg voor geweest.
Mijn oma was een bijzonder mens. Uniek kan ik wel stellen.
En ik heb, toen ik klein was, heel erg veel tijd bij haar doorgebracht. Het was
een oma die iedereen zichzelf zou toewensen. Of zijn kinderen. Uiteraard was ze
lief. Dat zijn denk ik veel oma’s, maar wat mij betreft zou ik haar in deze de
heldenstatus willen toekennen. Of eigenlijk heb ik dat destijds als kind al
gedaan. Ik zag haar als een soort van tweede moeder. Dit overigens in zijn
geheel niet ten koste van, of als verwijt naar moeder nummer één. Maar met
oma’s werkt het net even anders. Je mag altijd toch even wat meer, en ze worden
bijna nooit boos. En in mijn geval werd ze zelfs nooit boos. Ik heb mij
achteraf wel eens laten vertellen dat ik ook bij haar een bijzondere status had.
Dat moet inderdaad zo zijn geweest. Want iedereen was of is wel eens boos op
me. Zij dus niet. Niet dat ik weet.
Ik zou uren kunnen vertellen over de dingen die me zijn bijgebleven.
De logeerpartijen. Haar kaasblokjes met schijfjes ananas. Limonade wat nooit
limonade is gaan heten maar voor mij altijd ‘Ranja’ is gebleven. Anijsmelk. De
ritjes achter op de fiets. Kilometers heb ik bij haar achterop gezeten in de
loop van de tijd. Dammen met haar. We waren redelijk aan elkaar gewaagd of ze
deed het daarop lijken. Dat ze me achteraf gezien gewoon vaak heeft laten
winnen. Ik zie haar ervoor aan. Uiteraard hoef ik niet te vertellen dat ze op
mijn verjaardag altijd wel wist aan te komen met net iets meer, als waar ik op
gehoopt of gerekend had. Maar wat ik vooral nooit zal vergeten is het gevoel
van rust. Gezelligheid. Bij haar was alles leuk. Alles was goed. Bij haar was
ik thuis.
Maar ook herinner ik mij haar verdriet nadat mijn opa was
overleden. Dan zat ze in een soort van leunstoel foto’s te bekijken en begon ze
uiteindelijk zachtjes te huilen. Ik deed dan vaak net of ik het niet zag. Omdat ik niet wist of ze dat wel zou willen.
Als we elkaar dan toch even aankeken glimlachte ze even en zei ze dat er niks
aan de hand was. Of ik misschien Ranja wilde. Of kaasblokjes. Als we soms samen
de foto’s gingen kijken keek ik regelmatig voorzichtig haar kant op. In de hoop
dat ze niet zou gaan huilen. Oma’s horen niet te huilen. Zeker geen superoma’s
met een heldenstatus. Of oma’s die het juist met anderen zo goed voorhebben.
Toen ik veertien was, vierde mijn vader op een zaterdagavond
zijn verjaardag. Ik was die dag met hem mee geweest om hem te helpen. Hij stond
toen op de markt en ik ging regelmatig mee. Blijkbaar was het een lange dag
geweest want ik was die avond moe en chagrijnig. Mijn oma zat naast me en
probeerde op alle mogelijke manieren een gesprek met me aan te gaan. Ik ging er
niet op in. Ik had gewoon geen zin. Ik gaf slechts korte antwoorden en negeerde
haar min of meer, in al mijn chagrijnigheid.
Eigenlijk deed ik misschien zelfs wel een beetje bot. Aardig in elk geval niet.
Ze bleef het proberen. Ze vroeg dingen, vertelde wat of maakte een grapje. Het
resultaat was nul. Ik ben uiteindelijk naar bed gegaan en heb niet eens knap
gedag gezegd. Als ik mijn dag niet had dan had ik hem niet. En redelijkheid was
dan wel eens ver te zoeken.
Toen ik de volgende dag thuiskwam van een bezoek aan AZ
(verloren met 0-1 van Feyenoord) stond mijn moeder in de keuken te huilen. Mijn
oma was overleden. Ik geloofde het niet. Wilde er niets van weten. Ik ben zelfs
die avond nog de samenvatting van de wedstrijd gaan kijken. Want waar je niet
aan denkt dat is er niet. En dit was er dus gewoon niet. Ze kon niet dood zijn.
Ik heb dit nog best lang volgehouden. Tegenwoordig ga ik heel af en toe bij
haar op bezoek. Zoals vandaag bijvoorbeeld. Omdat ze morgen jarig is. Want
hoewel het inmiddels al vijfentwintig jaar geleden is, gaat er geen week
voorbij dat ik niet even haar denk. En heel soms vraag ik me ook wel eens af of
het normaal is dat je als volwassen vent, na zoveel jaar, af en toe moet huilen
om een oma die al zo lang dood is.
Ik heb vandaag weer ‘sorry’ gezegd. Mijn excuses aangeboden
voor die avond. Dat heb ik al eerder gedaan, maar zal dat wel altijd blijven
doen. Terwijl dat helemaal niet hoeft. Ze zou haar hand op mijn hoofd leggen,
zachtjes door mijn haar strijken en zeggen dat ik me niet zo druk moet maken.
‘Ik was toch nooit boos op je?’ Ze zou Ranja maken, kaasblokjes snijden en me
gewoon weer laten winnen met dammen. Want zo doen heel bijzondere mensen dat.
En zo zou zij het zeker doen. Van harte alvast, superoma. Je bent nog lang niet
vergeten.