vrijdag 9 april 2010

De Vrolijke Metgezel..


Net op het moment dat alles goed lijkt te gaan, er niets meer te klagen is, er zich geen oneffenheden meer op het pad des leven lijken te bevinden, gaat het vaak mis. Jammer is dat toch. Je kunt hoog of laag springen, maar dit zijn nu eenmaal de wetten van het leven. En iedereen komt een keer aan de beurt, vergis u niet. Aan niemand gaat het noodlot helemaal voorbij. Aan persoonlijke porties leed, de grootte daarvan kan overigens behoorlijk variëren, ontkomt uiteindelijk geen mens. En mij dus ook niet. Met goede moed en enthousiasme  ving ik deze week aan. Mij kon niets gebeuren. Maar u raad het al he? Precies, het ging mis; sinds enkele dagen loop in rond met een enorme pukkel op mijn kin.

Plots was hij daar. Groot, rood en alle aandacht opeisend. Vraag me niet waar dat kreng ineens vandaan kwam. Hij was er gewoon. Toen ik in de spiegel keek -ik meende iets te voelen en wilde daar wel eens het mijne van weten- bleek de omvang ronduit schokkend. Mijn god nog aan toe zeg, en zoiets groeit dan gewoon uit je gezicht. Dat is toch bijna eng? Een pukkel op je kin ter grootte van, wat zal ik zeggen, een volwassen knikker. Niet dat ik zo ijdel ben, maar geloof mij maar dat je leven er dan ineens heel anders uitziet. En stel dat er haar uit gaat groeien? Of als hij nooit meer weg wilt? Blij is met de gevonden stek. Tevreden met zijn uitzicht op deze, voor hem, volledig nieuwe wereld? Slechts enkele van de vragen die mij direct door het hoofd schoten.

U begrijpt dat de eerste reactie er één is van paniek. Ondanks dat er geen sprake was van een gele stip in het centrum van de rode uitstulping, zette ik het op een knijpen alsof mijn leven ervan afhing. Wat in feite natuurlijk ook zo was, want wie in godsnaam zou er willen leven met een soort van verkeersbord op zijn porum? Het resultaat was gruwelijk. Hij werd nog roder en nog groter. Leek voor zijn pukkelleven te vechten. Niks geen gespat van gele rommel tegen de spiegel, normaliter het teken aan de winnende hand te zijn. Rood ging daarna sierlijk over in paars. En het kleurenpallet als geheel, nam onderhand enkele vierkante centimeters in beslag. En verrek zeg, het deed nog pijn ook.

Sinds enkele dagen ziet mijn leven er heel anders uit. Mensen praten niet meer tegen mij, maar tegen een enorme pukkel op mijn kin. Niet bewust. Niet omdat ze dat zo graag willen. Maar ze kunnen niet anders. Ik zie hoe ze me geforceerd aan proberen te kijken als ik met ze in gesprek ben, maar ik zie ook hoe hun ogen afdwalen. Soms vinden ze nog heel even de kracht om het rode gespuis te negeren, kijken ze me weer heel even in de ogen, maar het is nooit voor lang. Ze kunnen niet anders. Ze moeten wel. Mijn rode metgezel is nu eenmaal niet te negeren. Sommigen vragen voorzichtig wat ik daar op mijn kin heb, anderen doen er wijselijk het zwijgen toe. Ik weet trouwens niet wat erger is. Als ik ga slapen wens ik hem welterusten en hij mij misschien wel. Ik stiekem hopende dat morgen alles anders is. Dat hij blij is met zijn bestaan. Geluk duurt namelijk nooit lang. Ik kan het voor nu alleen maar hopen.