dinsdag 28 februari 2012

Het Opvoedkundig Onderscheid..

Ik zag een wat oudere dame op straat die vermanend haar hondje stond toe te spreken. Met opgeheven vinger nog wel. Ze gaf te kennen dat het vrouwtje hem zo niet lief vond. Dat hij nu toch echt eens naar haar moest gaan luisteren. Dat hij niets lekkers zou krijgen als hij zou blijven volharden in zijn gedrag. Voor zover de reuma in haar lichaam dat toeliet, boog ze wat voorover om haar woorden wat extra kracht bij te zetten. Het kleine hondje kwispelde druk met zijn staart en qua tong uit de bek hangen, bleek het beestje linksdragend. Ik bekeek dit tafereel van afstand en het raakte me. Mens versus dier. Oud vrouwtje contra klein hondje. Maar dat verschil leek er niet te zijn. Ze sprak tot hem alsof ze gelijken waren. Als een moeder die haar kind tot de orde probeerde te roepen. Op opmerkelijk softe toon. Dat dan weer wel.

Om eerlijk te zijn heb ik er altijd een beetje moeite mee gehad. In mijn optiek is het op zich helemaal niet raar een hond te hebben. Ik zou het zelf niet doen, maar beschouw jezelf nu eenmaal nooit als de markt. Maar het gesleep met zo’n ding, gedwongen rondjes moeten lopen en al die andere ongemakken die een dergelijk beest in huis met zich meebrengt; Ik heb er niet zo erg veel mee. Ik kan mij niet zo heel zo goed verplaatsen in de manier van denken van dit soort lieden. Zo’n stinkend, voortdurend zwaar hijgend en altijd maar verharend kreng in je huis; geestelijk moet je haast wel iets mankeren wil je hier aan beginnen. Anders doe je dat niet. Maar ik laat nu eenmaal graag ieder in zijn waarde. Aan mij zult u niet merken wat ik er nou echt van denk. Los gezien dus van het feit dat ik er een heel klein beetje moeite mee heb.

Echter, op het moment dat ik zie dat mensen tegen een hond gaan praten knapt er iets bij me. Tegen honden praat je niet. Een hond is geen gelijke van de mens. Zo’n ding is gewoon niet geschikt om gesprekken mee aan te gaan. Punt. Wat nou ‘Mama is een beetje boos?’ Wat lul je nou met ‘Nee, je hoeft me niet zo eigenwijs aan te kijken, het vrouwtje trapt daar toch niet in?’ Dat kan toch zeker niet waar zijn? Het zal toch niet zo zijn dat de mensheid duizenden jaren aan het evolueren is geweest en dat dit het resultaat is? Dat we gesprekken aangaan met een hond. Een hond commandeer je. Die roep je dingen toe. Hij doet wat jij wilt. Met stemverheffing en, indien nodig, een vermanende tik wijs je hem de juiste richting. Jouw richting. Maar deze oude mevrouw boog zich nog iets verder naar voren en bleef maar praten, haar vinger nog steeds priemend in het luchtledige. Het veel te kleine hondje keek haar hijgend aan, maar uit niets bleek dat het voornemens was op korte termijn noemenswaardige gedragsveranderingen aan de dag te leggen.

Ik besloot haar de helpende hand te reiken. In de vorm van opvoedkundige adviezen. Ik beende mij een weg naar het brutaal kijkende, veel te kleine viervoetertje -ik denk een jack Russel, maar zo gek veel verstand heb ik er ook weer niet van- en eenmaal aangekomen zette ik direct de hak van mijn veiligheidsschoen in het ruggetje van het beestje. Ik drukt net zo lang door tot mijn schoeisel door het hondenlichaampje heen de straatstenen raakte, onderwijl de hak van mijn voet druk naar links en rechts bewegende. Het hondje piepte, kermde en kreunde even wat, maar dat alles was van opmerkelijk korte duur. Eenmaal echt levenloos zocht mijn blik die van het oude vrouwtje. Ik zag grote ogen. Vermanend schreeuwde ze me toe. Van mens tot mens. Met opgeheven vinger. Ik vond dat de mensheid zo een stuk verder was en vervolgde met een voldaan gevoel mijn weg. Het is mooi goed te doen. Het is mooi de mensheid een duwtje in de juiste richting te geven.