Ik ben een held. Een echte. Daar waar het onheil nadert, ben
ik. Daar waar paniek dreigt, ben ik. Daar waar alles compleet spaak lijkt te
gaan lopen; ik dus. Sterker, soms ben ik overal tegelijk. Ik red. Ik doe. Ik
heb het er bij tijd en wijle akelig druk mee. Ik draag geen cape en geen
masker. Maar voor hetzelfde geld was dat wel het geval geweest. Het zou me niet
misstaan. Mijn ranke lichaam gehesen in een strak pak in felle kleuren. Strak,
om de luchtweerstand tot een minimum te beperken en snel op de plaats delict
aanwezig te kunnen zijn. Dat masker als symbool voor mijn bescheidenheid. ‘Ja,
ik ben een held, maar ik loop daar liever niet mee te koop.’ En die cape omdat het gewoon cool is. Zoveel
mannelijkheid dat zelfs iets nichterigs als een cape daar niets aan af doet.
Maar echte helden doen daar niet aan. Dat hoeven wij niet.
Ik luister. De hele dag door. Ik ben op mijn hoede. Ieder
geluid anders dan verwacht is verdacht. Ik kijk. Ik let op. Mijn oren zijn
gespitst. Mijn ogen zijn open. Dag en nacht. Slapen is een achterhaald idee.
Slapen doe je als er niets te vrezen is. Dan kan het. Maar in de rol die ik mij
heb aangemeten is vrees nooit ver weg. Ligt het op de loer achter iedere hoek.
Achter elke steen. Elke doodnormale, alledaagse situatie kan er plots één zijn
die tot actie moet manen. Aan mij de taak om daar dan volledig klaar voor te
zijn. In de startblokken te staan. Ik heb er dus geen een, maar in feite zou
mijn cape 24/7 fier wapperend symbool moeten staan voor veiligheid. Voor
geborgenheid. Voor het gevoel dat je nooit iets kan overkomen. Ik ben de grote
broer van iedereen die geen grote broer heeft, maar er zo nu en dan wel eentje
zou kunnen gebruiken.
Ik heb er een hekel aan te pochen met mijn heldendaden. Past
gewoon niet bij mijn karakter. Maar mag ik wat voorbeelden geven van de
afgelopen week? Ik heb speelgoed
gevonden dat kwijt was. Net als spenen, schoenen en jassen. Ik heb monsters verjaagd. Die in donkere hoeken
zaten, juist op het moment dat de slachtoffers in kwestie wilden gaan slapen.
Ik heb daarna tot in den treure ‘poesie mauw’ gezongen. Ik heb met Duplo
gespeeld. Barbies en andere poppen aangekleed en terloops afgerukte ledematen
terug moeten plaatsen. Sowieso heb ik dingen moeten maken die eigenlijk
helemaal niet meer te maken waren. Ik heb haren geborsteld. Verveeld op de rand
van het bad gehangen tot ze eindelijk uitgespeeld waren. En ik deed nog veel meer.
Want ik ben een held. Een echte. En ooit, waarschijnlijk pas als ík er niet
meer ben, komt er een dag dat mijn dochters dat ook inzien. En trots aan hun
kinderen zullen vertellen, over die oude held van weleer.