Toen ik een week of twee geleden wakker werd, was ik iemand anders. En dan niet
in de trant van; ‘Goed geslapen, voel me een heel anders mens’ Nee, gewoon echt
iemand anders. In de spiegel zag ik iemand die ik niet kende, zelfs nog nooit
had gezien. Hij had meer haar en anders gekleurd bovendien. Mijn bruingebrande
harses was er eentje die je ook in de Wehkamp-gids zou kunnen treffen. Of op tv,
in programma’s waar uiterlijk wel degelijk telt. Ik zag er ineens verdomd goed
uit, laat ik het zo zeggen. Mijn witte albino-pens had plaatsgemaakt voor een
stevig wasbord. Ik kon nergens haar ontdekken waar dat niet zou horen. Mijn
schouders waren breed, maar ook weer niet overdreven. Mijn rug was recht. Mijn
donkere ogen twinkelden de wereld in. Ik zag er niet alleen heel goed uit, ik
oogde zorgeloos en gelukkig.
Verder bleek ik een leven te hebben waar werkelijk niks aan
mankeerde. Ik woonde ineens in een huis dat af was. Nergens zag ik klussen
liggen of merkte ik mankementen op. Vol verbazing liep ik door mijn nieuwe
onderkomen, dat gisteren nog mijn oude was geweest. Toen ik het rolgordijn opende
en naar buiten keek, stond op de oprit een degelijke auto van Duitse makelij.
Mijn kleine blauwe, dertienjarig oud, vierwielig zorgenkindje was vervangen
door een grote bak met glimmend embleem op de grill. Zoekend naar mijn
oploskoffie viel mijn oog op een espressomachine. Net toen ik een broodje wilde
dubbelvouwen, met daartussen een plak kaas, zag ik een gedekte ontbijttafel met
brood in een mandje, jus d’orange in een fancy glaasje en meer soorten bestek
naast mijn bord, dan ik ooit in de la had gehad.
Van de één op de andere dag had ik alles wat iedereen wel
zou willen hebben. Ik zag er goed uit, mijn leven kende geen problemen, sores
of lastig te nemen beslissingen. Ik bleek al snel een graag geziene gast,
verdomd sociaal bovendien. Of het God geweest is of één of andere hogere macht;
iets of iemand vond het welletjes en beloonde mij met wat je gerust pure
perfectie zou noemen. En geloof me, ik was er blij mee. Tot ik vanmiddag
mijzelf tegenkwam. Ik parkeerde mijn kleine blauwe pruttelauto vlak naast mijn
glanzende bolide. In het voorbijgaan keek ik mijzelf even aan. Zo te zien
herkende ik mij niet, maar ik mij wel. Ik, of hij dus, knikte even. Ik keek mij
nog even na, toen ik wat slungelig, met ietwat gebogen rug, mijn weg vervolgde.
En weet u? Ineens miste ik mijzelf. Ik miste wie ik was en wie ik ooit was
geweest. Ik was uniek. Met mij al mijn mankementen. Perfectie is voor
paupers. De imperfecte perfectie ben ik. En ik krabde nonchalant wat aan mijn
witte pens.