Het was een lange reis geweest. Niet zo eentje die je
weleens op televisie ziet; met heel veel mooie plekken en prachtige
vergezichten. Niet bepaald. Het is niet zo dat alles had tegengezeten of dat er
geen mooie momenten waren geweest, maar het was onderweg niet meer dan een
zoektocht geworden naar de eindbestemming. Overigens niet helemaal wetende hoe
deze eruit zou zien. Dat was namelijk in geen brochure terug te vinden. Daar
had hij zich dus zelf een beeld bij moeten vormen, maar het zou de reis meer
dan waard zijn, zo had men hem verteld. En dus ging hij op pad.
Behalve een lange reis was het ook een vermoeiende geweest.
Soms met het idee dat er nooit meer een einde aan ging komen. Andere keren
ontspannen en gelaten om zich heen kijkend en de mooie dingen er tussenuit
pikkend. De vervelendste momenten waren toch wel die, als hij dacht op de
plaats van bestemming te zijn aangekomen, maar dit niet het geval bleek te
zijn. Het gevoel in een pretpark in een lange zigzag-rij voor een attractie te
staan. En als je er dan bent, na God mag weten hoeveel zigzag’s, er toch nog
een nieuwe ‘zag’ is na, wat je dacht, de laatste ‘zig’.
En die paar keer dat hij zijn spullen zelfs al had
uitgepakt. Geïnstalleerd en klaar voor wat de mooiste en langste vakantie ooit
zou worden. Klaar met reizen. Het onderweg zijn zat. Maar dan toch de boel weer
moeten pakken en gedwee de reis weer aanvaarden. Weer die ontberingen, weer de
monotone eenzaamheid van het langdurig van huis zijn. Zo lang, dat je ‘thuis’
al niet eens meer helemaal lekker voor de geest kunt halen. Lichamelijk en
geestelijk moe. Soms in paniek uit het raam kijkend of dit wel de juiste bus of
trein was. Maar onderweg stoppen, uitstappen en het erbij laten? Hij peinsde er
niet over.
Abrupt werd er aan de rem getrokken, zo leek het. Met veel
herrie en kabaal stopte de trein. Na het piepen van de metalen wielen op de
rails, was het even stil. Was het hier? Voorzichtig keek hij uit het raam. Hij
zag nog niets van het bijzondere dat hem voorgesteld was. Hij stond op, pakte
zijn bagage en liep naar de deur. Het perron was leeg, er was verder niemand in
de trein. Wacht, daar, een stuk terug, vlakbij de ingang van het station. Stond
daar iemand? Hij liep die kant op. Steeds een beetje sneller. Toen hij slechts
nog een paar meter verwijderd was, draaide zij zich om en keek hem aan. Ze glimlachte.
‘Heb je ver moeten reizen om mij te vinden?’ Vroeg ze. En ze pakte zijn hand.