Toen ik een
aantal jaar geleden het huis kocht waar ik nu nog steeds woon, was ik op zijn
zachtst gezegd zeer ambitieus en liep ik over van de grootse plannen. Verbouwings-
en opknap technisch gezien. Dakkapelletje hier, recht opgetrokken buitenmuren
daar en noem het allemaal maar op. Ik zag het allemaal helemaal voor me. Niet
zo heel erg raar want er moest dan ook wel wat gebeuren. Man man man, je staat
er soms niet zo bij stil, maar in feite leen je dus geld van de bank om er
zeker van te zijn dat je daarna levenslang loopt te kutten met te kort
afgezaagde planken of kromme schroeven van de Action. Want ik ben nu eenmaal
niet kapitaalkrachtig genoeg een aantal Polen mijn lekkende dak op te jagen of
die jongens van de Keukenconcurrent het startsein te geven eens flink aan de
gang te gaan om zo definitief de jaren dertig achter mij te laten.
Maar u
begrijpt het misschien wel; inmiddels is mijn goede wil en ambitie als sneeuw
voor de zon verdwenen. Ik zal het u sterker vertellen, ik vervang niet eens
meer een lampje als deze de geest heeft gegeven. Ik doe helemaal niets meer en
hoop vroeg of laat dit als verkoopargument te kunnen gebruiken aan de volgende
compleet gestoorde die zich voor dit perceel in de schulden wil steken. ‘Op
loopafstand van het centrum van deze bruisende stad, een woning nog volledig in
de originele staat. Uit de tijd dat geluk nog heel gewoon was.’ Klinkt dat als
een verkooptekst om een stijve Doe-Het-Zelver van te krijgen, of niet? Ik dacht
inderdaad van wel. En daar klamp ik me dan maar een beetje aan vast. Maar
eigenlijk ging dit betoog daar helemaal niet over. Ik wilde iets vertellen over
de tijd dat ik nog vol ambitie zat, maar uiteindelijk mijn meerdere moest
erkennen in de natuur. En heel toevallig stonden wij vanavond weer oog in oog
met elkaar. En moest ik denken aan de tijd dat alles nog heel anders was. Toen ik nog vol ideeën en ambitie zat moest de tuin er aan geloven. Een woestenij was het. Een jungle. Moest dus allemaal anders. Vlondertje hier, een zelf gemetseld bordertje daar. De complete infrastructuur moest op de schop en zelfs een aantal bomen moest het ontgelden. En één in het bijzonder. Die stond namelijk op een plek die buiten de mijn toekomstige border zou vallen. En dat kon natuurlijk niet. De boom moest weg. Dood. Wijken voor de vooruitgang. Ten ondergaan aan mijn ambities. Boeide me geen reet dat hij hier eerder was. Sterven moest hij, het lelijk groen secreet. Maar niet dus. Ik groef. Ik hakte en ik zaagde. Ik legde zijn wortels bloot en zaagde deze één voor één door de midden. Ik wrikte en wroette. Maar er was geen beweging in te krijgen. Hij gaf niet op. Ik ben weken met dat kolereding in de weer geweest. Op een gegeven moment werd het gewoon een zaak van eer. De tyfus met die border, ik ga gewoon niet onderdoen voor een boom.
Maar dat
deed ik dus wel. Op een gegeven moment gaf ik op. Ik flikkerde het gapende gat
rond zijn stelsel van afgezaagde wortels weer dicht met aarde en gaf mij gewonnen.
Ik heb mijn border met een boog om dit natuurlijk secreet heen gemetseld. Om
een stam die ik veertig centimeter boven de grond had afgezaagd. Zonder nog maar
één enkele tak of ander teken van leven. Heeft me talloze vierkante meters aan extra
stenen gekost en god mag weten hoeveel meer aan manuren. Maar een echte vent
weet wanneer hij zijn meerdere moet erkennen. Zo simpel zijn soms de dingen. Is
het zo simpel? Nee. Elk jaar zaag ik hem weer volledig kaal. Tot de grond aan
toe. Stomme kudtboom. En elk jaar zet hij me weer voor schut door takken te
produceren tot wel tweeëneenhalve meter lengte. Inclusief volgroene blaadjes. En
ik maar zagen. Maar vanavond keken wij even naar elkaar. Ik vol bewondering en respect.
Hij met al zijn takken omhoog als tientallen opgestoken middelvingers. Ik heb
ooit verloren van een boom. En daarna kwam het nooit meer goed. Geen ambities
en geen ideeën meer. Ik moest denken aan de tijd dat alles anders was. Ik
anders was. En de boom leek even schamper te lachen, met behulp van de
opstekende wind.