Met heel veel moeite stond hij op, de pijn in zijn knie en de rest van zijn lichaam volledig negerend. Met een verwoestende klap, daarbij geholpen door zijn minimaal tien kilo wegende rode vriend, moest het mogelijk zijn de lade te sluiten of op zijn minst de nodige tegenstand te bieden. Dat was het plan. Meer had hij niet kunnen bedenken. Wel had hij gewikt en gewogen op welke wijze hij moest slaan; Tegen het front van de la, in de hoop dat hij hem zou kunnen sluiten, of er bovenop, om het maar zoveel mogelijk schade toe te brengen. Zijn keuze was op die laatste optie gevallen, al was het maar omdat hij op die manier meer kracht kon zetten. In het meest optimistische scenario zou hij de lade uit de metalen geleiders rammen. Dit moest dan haast wel ten koste gaan van de bizarre krachten die het een weg -een doorgang- gaf naar een wereld die, theoretisch gezien, nog steeds niet kon bestaan. Wat er gebeurde was allemaal niet waar. Kon niet waar zijn.
En dus was er eigenlijk geen reden bang te zijn. De stemmen afkomstig uit het duister van iets simpels als zijn eigen keukenla bestonden niet. De ondragelijke stank van het vochtige duister was een foute grap van zijn eigen geest. Hij zou nu naar buiten kunnen lopen. Hij zou de buitendeur deur kunnen openen, en gaan naar waar hij maar wilde. Hij zou naar de kamer kunnen lopen om Johnny Cash het zwijgen op te leggen en vervolgens op de bank TV gaan zitten kijken. Als hij zou willen, al wist hij niet waarom, zou hij zijn raam in kunnen gooien om op die manier naar buiten te gaan. Er waren geen beperkingen aan zijn bewegingsvrijheid. Alles wat hier gebeurde was niet echt. Weer kwam bij hem de gedachte op dat hij sliep. Dat hij een droom had die hij niet snel zou vergeten, maar wat nog altijd niet meer dan een droom zou blijken te zijn. Uiteindelijk. Hij keek naar de brandblusser die hij nog steeds liefdevol in zijn armen had, maar was niet bij machte -ook nu alles niet echt was- daar de humor van in te zien.
Opgeschrikt door angstaanjagend geschreeuw, veranderde de bijna vredige uitstraling op zijn gezicht in een grimas, volledig gevormd en bepaald door blinde haat. Het zelfverzekerde gevoel dat het allemaal niet waar kon zijn werd, gelijkertijd en zonder omhaal, verdreven door het gevoel van paniek, wat hij de afgelopen twintig minuten zo intens had leren kennen. Hij rechtte zijn rug en beende af op de kern van al zijn leed. Hij probeerde zich af te sluiten van al wat hem op andere gedachten kon brengen. Van het idee dat er voor hem geen morgen meer zou zijn. Geen straks. Geen zo direct. Hij probeerde de angstkreten niet te horen en negeerde de stank. Hij poogde de zwarte wolk, die kou uitstraalde en deed verdwijnen wat deel uitmaakte van zijn wereld, in zijn gedachten om te zetten naar warm wit. Helder wit, afstekend tegen de blauwe lucht van een prachtige zomerdag. Hij beet op zijn lippen toen hij de brandblusser voor die tweede keer in korte tijd boven zijn hoofd hief. Pas toen er echt geen weg meer terug was, het afbreken van zijn actie een onmogelijkheid was, pas toen zag hij wat er uit de opening van de lade, daar vanuit het diepduister, plots opdoemde.