vrijdag 13 juli 2012

De Keukenla.. Deel 05

Vrijwel direct was daar weer die gruwelijke geur. Hij wankelde naar achter, niet bij machte de la nog te sluiten. Hij hoorde gekrijs. Krassende stemmen die in doodsangst om zijn hulp leken te roepen, afgewisseld door een hatelijk lachen met een volume dat hem zijn handen op zijn oren deed drukken. Het bood echter geen enkele bescherming. Het lachen drong, als water door gesperde vingers heen, het binnenste van zijn hoofd binnen. Tussendoor -of was het op de achtergrond? - hoorde hij weer die mensen om hulp roepen. Een angstig schreeuwen. Hij hoorde niet alleen de paniek in de zwaar vervormde stemmen, maar hij kon het ook voelen. Hij voelde niets dan pijn en ellende. Van anderen; Van zij, die hem waren voorgegaan. Direct na deze gedachte, misschien was ‘conclusie’ wel een beter woord, overviel hem weer dat enorme gevoel van paniek. Hij wist ineens dat hij dood zou gaan. Hij zou de volgende zijn. Maar de volgende van wat? Hij probeerde te schreeuwen, maar bleek niet in staat ook nog maar het minste geluid te maken.

Hij moest overgeven. Zijn avondeten spoot in een bruingroene massa over de keukenvloer heen. Nog nauwelijks verteerde stukken worst, deel uitmakend van de erwtensoep van die avond, decoreerden de goor ogende vloeibare massa. Toen een nieuwe golf zich aandiende zakte hij door zijn knieën en zochten zijn handen steun op de vloer. Dwars door de smurrie van zijn vroegere maaginhoud heen. Hij kotste een nieuwe stroom naar buiten, al snel gevolgd door weer een andere. Net zolang tot zijn maag leeg leek te zijn en hij niets anders dan gal naar buiten spuwde. Zijn keel leek te branden, zijn ingewanden een strijd te voeren die bij voorbaat al verloren was. En elke keer als hij dacht dat het wel weer ging, ademende hij een lucht in die zelfs het laatste beetje inhoud uit zijn binnenste naar buiten probeerde te persen. Het gekrijs hield onderwijl onophoudelijk aan, net als de tergende smeekbedes om zijn hulp. Op zijn knieën gezeten, zijn handen steunend in zijn eigen braaksel, hief hij zijn hoofd op, en keek hij naar de openstaande la.

Dicht. De la moest dicht. En wel snel. Die la was blijkbaar een opening naar een plek waarvan geen mens ooit zou kunnen vermoeden dat deze echt zou bestaan. Een andere wereld. Een andere dimensie. Godverdomme, hoe moest hij nou weten wat er in hemelsnaam aan de hand was? Maar zoiets moest het toch wel zijn, hoe belachelijk dit ook klonk? Weer probeerde zijn maag iets naar buiten te persen wat er allang niet meer was. Het was alsof hij langzaam met een enorm mes in zijn buik werd gestoken. De eigenaar van het wapen keek hem hatelijk aan en drukte het scherpe metaal langzaam naar binnen. Eerst een klein stukje en na een kleine aarzeling met een snelle beweging de rest. Tot het mes niet meer verder kon en de verwoestingen van het staal binnen in het lichaam onherstelbaar waren. Dader en slachtoffer keken elkaar van zeer dichtbij in de ogen. De één met een sadistische blik, de ander vol van verbazing en ongeloof. Met grote stervende ogen. Daarna trok hij het mes behendig uit het lichaam, maar stak direct opnieuw toe. En nog eens. En nog eens. En nog eens. Die la moest dicht. Nu.