Hij probeerde altijd meerdere items tegelijk af te drogen, maar kwam nooit verder dan drie. Daar boven raakte hij verstrikt in de theedoek of er viel altijd wel iets op de grond. Als hij zeker wist dat de boel droog genoeg was om op te bergen, liep hij naar de andere kant van het keukenblok en legde ze in de daarvoor bestemde vakjes. Vorken keurig bij de vorken, de lepels bij de lepels en met het assortiment aan messen van hetzelfde laken een pak. Ondefinieerbaar goed verdween in de kleinere vakjes, maar dit kon wel eens wisselen. Zo nu en dan had hij een bui dat een aardappelschilmesje best bij de messen kon, en theelepels bij hun grotere vakbroeders. Maar veel vaker koos hij voor de optie van de ook aanwezige kleinere vakjes. Verder was rechts in de besteklade nog ruimte voor hele lange items, zo lang als de la diep was, maar die bleek in de praktijk nergens voor geschikt. Ook eigenlijk niet voor de schaar die daar desondanks wel huisde, maar in de breedte niet lekker paste. Samen met de bewaarde kunststof clipjes van de broodverpakkingen, of sleutels die nergens bij leken te horen.
Toen hij na het drogen van de eerste drie zaken de la opende, werd hij bijna direct overvallen door een ondragelijke stank. Een geur die deed denken aan koude natte aarde, maar die zo indringend was, dat het bijna pijn deed aan de binnenkant van zijn neus. Een scherpe kille lucht. Hij kokhalsde even en draaide in een reactie zijn hoofd weg van waar de stank vandaan leek te komen. Toch legde hij nog geen moment de link tussen de geopende la en de gore lucht. Van schrik waren de twee lepels en de kunststof vork hem uit zijn handen geglipt. Met iets meer kracht dan daarnet probeerde zijn maaginhoud zich via zijn keel een weg naar buiten te banen. Hij drukte de vochtige vaatdoek tegen zijn neus en mond om erger te voorkomen. Het hielp en zonder er over na te denken duwde hij met zijn vrije hand de la weer dicht. Hij merkte het eerst zelf niet, maar al snel daarna klaarde de lucht enigszins op. Toen hij op een gegeven moment de doek iets loshaalde van zijn gezicht, bleek dat er weer vrijuit viel te ademen. Verbaasd keek hij even de keuken rond, eigenlijk zonder echt te weten waarnaar dan precies.
Ineens was hij bang. Een vreselijke angst die grensde aan pure paniek. Weer draaide zijn maag om en het zweet brak hem uit. Hij moest zich aan het keukenblad vastpakken om niet te vallen. Zo bleef hij even staan, onderwijl starend naar niets. Met grote lege ogen. Als verdoofd raapte hij even later het bestek van de grond op, verstopte het even achteloos in de vaatdoek om het misschien te ontdoen van eventuele vuiligheid afkomstig van de keukenvloer. Het waren handelingen die hij onbewust deed. Die hij niet zou hebben kunnen navertellen als hij die kans ooit gekregen zou hebben. Toen zijn onderbewustzijn dacht dat de twee lepels en de vork weer fris voor de dag konden komen, liet hij ze weer uit de doek ontsnappen en legde ze op het beukenkleurige blad. Even leunde hij met de knokkels van zijn gebalde vuisten op het afgeronde hout. Zijn geest leek weer terug te keren naar het heden. Zijn angst wat af te nemen. Het onheilspellende gevoel maakte plaats voor een nonchalant ‘wat maak ik mij druk gevoel’. Zijn lippen, tot voor kort niet meer dan een streep op zijn gezicht, ontspanden zich en lieten zowaar een kleine glimlach zien. Voor de allerlaatste keer.