zondag 15 juli 2012

De Keukenla.. Deel 07

Met een doffe klap sloot de lade zich, maar hij kreeg geen tijd zijn evenwicht te herstellen. Zijn voortanden sloegen zich stuk op het keukenblad en de klap was zelfs zo hard, dat één stuk van zijn tand rechtop in het hout bleef staan. Daarna viel hij met zijn hoofd langs het onderkastje op de grond, zijn wenkbrauw openscheurend aan het metalen greepje van de deur. Hoewel de pijn bijna niet te dragen was, vroeg hij zich de minuten daarna maar één ding af; ‘Waarom word ik nou niet wakker? Waarom lig ik hier in mijn eigen kots en bloed, zonder dat heerlijke gevoel te ervaren wakker te worden, zoals dat nu eenmaal hoort na een gruwelijke nachtmerrie?’ Maar in plaats daarvan, verloor hij weer even langzaam het bewustzijn, terwijl de plas met bloed waar zijn hoofd in lag, een spelletje ‘landjepik’ leek te doen met zijn eigen braaksel op de laminaatvloer.

In een wereld die niet bestond, maar er wel degelijk was voor hen die droomden of, zoals in zijn geval, even de geestelijke grip kwijt waren geraakt op het hier en nu, stond hij zichzelf aan te kijken in een oude verweerde spiegel. Hoewel het beeld vervormd en troebel was zag hij duidelijk dat al het wit in zijn ogen plaats had gemaakt voor donker rood. Grote zwarte kringen om zijn, destijds door zijn moeder zo geroemde vrolijke kijkers, deden het lijken of ze diep in zijn hoofd lagen verborgen. Zich verstopten voor alle ellende die ze moesten aanschouwen. Hij zag er oud uit. Oud en ronduit slecht. De donkere wallen, de huid van zijn gezicht die de strijd tegen het ouder worden definitief en in rap tempo had opgegeven. De diepe groeven en rimpels in een vergrauwd landschap, van wat er nog was overgebleven van zijn gezicht. Toch was het vooral het verdriet in zijn ogen wat hem raakte. Kijkend naar zichzelf leek het of hij keek naar iemand anders. Een oude vriend. Een broer. In elk geval iemand waar hij veel om gaf. En hij voelde medelijden. Dit moest stoppen. Iemand moest hem helpen het verdriet op laten houden. En wie anders dan hijzelf, was daarvoor de aangewezen persoon?

Hij zag nu dat hij een pistool vasthield. De oplossing was even simpel als doeltreffend. Met één klap zouden alle problemen zijn opgelost. Zelf zou hij het misschien nooit hebben aangedurfd, maar nu was het voor een ander. Nu was het voor de man die voor hem stond en die hij wilde helpen alle pijn weg te nemen. Omdat hij om hem gaf. Hij zette de loop van het pistool tegen zijn slaap en keek nog eens diep in de ogen van zijn spiegelbeeld. Die knikte even ter goedkeuring en vlak voor hij de trekker overhaalde dacht hij zelfs iets van opluchting te zien in hen, die zich zo diep in de kassen verscholen hadden. Hij schoot. Een doffe knal -een heel ander geluid dan wat hij uit films was gewend- en alles zou anders geweest moeten zijn. Maar dat was het niet. In de spiegel keek hij naar iemand wiens hoofd voor minimaal één vierde was verdwenen. Op de achtergrond bloed en stukken vlees tegen de badkamertegels aangeplakt. Slechts nog één oog, in een zwaar gehavend hoofd, wat hem aankeek. Vol vertwijfeling. Walging ook. Op de keukenvloer kwam hij langzaam bij; Voegde hij zich weer in de wereld van de wakkeren. Maar het zou zeker geen vooruitgang zijn. Want boven hem opende de la zichzelf. Langzaam. Millimeter voor millimeter.